Boven in de toren van de Grote Kerk is de voormalige torenwachterskamer te vinden. Vanuit deze uitkijkpost waakten de torenwachters om beurten over de stad. Hun rol was cruciaal voor de veiligheid in de stad en de communicatie. De torenwachters hielden een oogje in het zeil voor vijandelijke troepen of brand, maar fungeerde ook als boodschapper, via vlaggen en lichtsignalen met andere wachters en inwoners van Breda.
De torenwachters moesten om het uur hun ronde doen. Op de vier torenhoeken moesten ze dan op hun hoorn of trompet blazen als bewijs dat er niets te melden viel en weer een uur was verstreken.
Zodra er brand zichtbaar was, sloeg hij alarm door de brandklok te luiden aan één zijde. Wanneer de brand bij dag ontstond, hingen de torenwachters aan de zijde van de brand een rood vaandel uit. Na zonsondergang werd de zijde van de brand aangegeven met het uithangen van een brandende lantaarn.
Brand was vroeger een van de grootste gevaren in een stad. Breda bestond, net als vele andere steden uit houten huizen met daken van riet en stro. Een klein vonkje was al genoeg om een grote brand te veroorzaken. Vrijwel elke stad in het land werd wel eens door brand geteisterd. In Breda was dit het geval in 1534. De torenwachters waren toen al in functie.
In 1895 verviel na ruim 400 jaar de functie van torenwachter. Elektriciteit de telefoon (1893) en waterleiding (1984) maakten hun belangrijkste functies overbodig (het opdraaien van het uurwerk, het luiden van de klokken, alarmering bij brand in de stad en bij onraad in oorlogstijd). Op 1 april 1895 kregen de laatste twee torenwachters, de 50-jarige Frans Frishert en de 31-jarige Christiaan van der Steenstraeten eervol ontslag met wachtgeld. De bedsteden in de torenwachterskamer werden in 1908 geruimd.